Monsters. Onder mijn bed vind ik ze al zo’n 35 jaar niet meer. Jammer, want dan is er altijd wel iemand in staat ze weg te jagen. Ervan weglopen doet in zo’n geval ook wonderen. Geen monster die het waagt onder dat bed vandaan te komen.
Als je volwassen bent nemen monsters andere vormen aan en andere plekken in. Ze wagen het zich te nestelen in je hoofd en in je lijf of in beide tegelijk. Erger nog, ze komen met velen of vermenigvuldigen zich. Daar ben ik nog niet uit.
Ik weigerde toegang, aan mijn lijf geen polonaise. Zelfs het Monster van Angst dat in dit brute jaar bij zovelen weet binnen te dringen, kreeg geen vat. Vertrouwen op een positieve loop der dingen, daar ben ik goed in. Het houdt me rechtop. Alles sal rech kom, zei mijn vader vaak. En hij had zo vaak gelijk.
En toen, van de een op andere dag, ergens eind september, trok alles krom. Een buikgriep, dacht ik. Ik hield niets meer binnen en klampte me vast aan mijn blauwe emmer die overal mee naar toe reisde. Lees: van bed naar bank en weer terug. Maar de buikgriep zwol aan. De griep werd een greep die mij niet meer losliet. Een monstergreep.
Het monster had zich in mijn buik genesteld met als doel mij met grof geweld binnenstebuiten te keren. Nachtenlang, wekenlang zat ik op de rand van het bed met mijn hoofd leunend op mijn handen. Mijn lijf wilde slapen, maar de voortdurende misselijke peristaltiek hield mij wakker en mijn hoofd aan. Zó veel prikkels, zelfs in het holst van de nacht. Ik knakte. Mijn vertrouwen knakte.
De huisarts nam me direct serieus en een heel arsenaal aan medicijnen en onderzoeken passeerden de revue. Zonder constructief resultaat. Na een ziekenhuisopname, een coloscopie, een mri-scan en vele weken ‘on hold’, is nog steeds onduidelijk welk wangedrocht mij parten speelt. Alles lukt maar mondjesmaat; werken, eten, moeder zijn, vriendin zijn, Mieke zijn. Ondertussen heb ik het gros van mijn energie, mijn eetlust en 13 kilo lichaamsgewicht ingeleverd. Het is pappen en nathouden. Letterlijk. Ik leef op vloeibaar voedsel en af en toe een eitje. Geen koffie, geen alcohol, geen chocola en geen andere meuk waar ik zo groots van kan genieten. Je laat het vanzelf wel als de binnenvoering tegenstribbelt. Een schrale toestand voor een Bourgondische allesluster en veelvraat als ik.
En precies daar steekt dat andere monster zijn smerige kop op: het Monster van Zelfkastijding. Hoe kan mijn lichaam zo stuk zijn? Waarom keert het zich tegen mij?
Het Monster blaft roekeloos hard in mijn hoofd: “Omdat je altijd en eeuwig van alles te veel neemt! Te veel van eten, drinken, laat en vaak. Te veel van informatie, onrust en intens. Te veel van alles en te veel van niets!”
Is dat waar? En wanneer ging het dan mis? Waar walste ik over mijn gevoel, negeerde ik signalen, had ik watten in mijn oren en zaagsel in mijn kop? Heb ik het dan zo fout gedaan? Het past niet bij mijn positieve ik, maar is zo verleidelijk om in weg te zakken. Ondersteund door het hellende vlak van ellende en beroerdigheid.
“Je hoeft jezelf hier toch niet op af te wijzen”, zei een vriend toen ik mijn zelfkastijding deelde. Ook dat is waar, zo weet ik. Het heeft geen zin te vragen naar een waarom. Het heeft geen zin mezelf te straffen. Dat doen de Monsters al. En zo dwing ik dit Monster terug in zijn schulp om ruimte te maken voor het Monster in mijn buik. En het vertrouwen in de positieve loop der dingen.
Want er gloort licht aan het eind van de tunnel. De tunnel die voor hetzelfde, duur verzekerde geld, een hele donkere, grimmige afslag had kunnen nemen. Het Monster blijkt een vernauwde dunne darm die mijn hele spijsverteringssysteem aan flenters helpt. Wat de oorzaak is, kunnen ze van de buitenkant niet zien. Daarom gaan de medische monteurs volgende week een kijkje nemen aan de binnenkant. Via een kijkoperatie dat, afhankelijk van wat ze aantreffen, ook een grotere operatie kan worden. Ze rekenen op een eenvoudig te verhelpen technisch mankement. Ik vind het goed. Als de knappe koppen het Monster in mijn buik weten te temmen, maak ik korte metten met die ander.
Alles sal rech kom. Daar vertrouw ik op.
Mieke
26 november 2020