Weten dat je dood gaat, binnenkort. Hoe voelt dat?

Leven in een aftakelend lichaam. Hoe voelt dat? Het voldongen feit van het doodvonnis dat zich te snel en toch tergend langzaam voltrekt. Leven op het randje.

Is er dan nog ruimte voor humor?

Deze vragen komen bij me op als ik samen met mijn bonuszoon op bezoek ga in het altijd bruisende ziekenhuis. We zeggen niets, zijn allebei in gedachten verzonken. Een beetje nerveus bekijk ik de nummers van de kamers die ik voorbij loop. Langzaam, bedachtzaam. Ik vang een glimp op van de bewoners. Soms een glimp van een schim. Levend op het randje.
Ik voel me licht in mijn hoofd, alsof ik mijn adem inhoud. Dan passeer ik het bord ‘Acute Paal’. Ik heb geen idee wat het betekent, maar het brengt me direct met beide benen terug op de grond. Associaties schieten door mijn hoofd. Ik schiet in de lach. Stiekem. A dirty mind is a joy forever, zelfs in het ziekenhuis.

Ik onderdruk mijn grinnik. Het is op het randje.

Bij het juiste kamernummer haal ik even diep adem. Wat kan ik verwachten? Ik ben verrast door de zieke man die ons met een brede glimlach ontvangt. Hij staat. Breekbaar, maar rechtop. Vergezeld door een lange stang met zakken en slangen die met zijn broze lichaam zijn verbonden. Acute paal, denk ik even.

‘Kom, we gaan naar de koffiekamer’, zegt hij met schorre, maar montere stem.

Hij gaat ons voor samen met zijn stalen vriend, onder de Acute Paal door. Wij drinken koffie, hij drinkt niets. De sonde voedt. Wij praten en hij luistert. De slang door zijn neus legt hem het zwijgen op. Het gesprek gaat vooral over ons. De dagelijkse dingen. Het doet hem zichtbaar goed. Even voelt hij zich geen zieke, stel ik me zo voor. Het hem vragen doe ik niet. Het feit is al zo voldongen.

We trekken hem even weg van de rand.

Het bezoekuur is snel om. Hij gaat ons weer voor de gang in. Zo breekbaar als ik hem trof, zo sterk lijkt hij nu. Acute energie. Bij het passeren van de Acute Paal maakt hij een suggestieve beweging met zijn hand. ‘Acute Paal?’ zegt hij ineens met hernieuwde kracht in zijn stem, ‘nou, hier niet hoor…’

We lachen. We lachen echt. Het voelt bevrijdend. Humor op het randje.

Met gemengde gevoelens laten we hem achter in zijn kale kamer met de grote ramen. We passeren nog eenmaal de Acute Paal en stappen in de lift. In de gang omlaag halen we opgelucht adem. Het was goed, voor zover iets dat zo fout is goed kan zijn. ‘Hij heeft zijn humor nog’, zeggen we. De ziekte teistert zijn lichaam en tergt zijn geest, maar het spaart zijn wezen. Je blijft wie je bent als je leeft op het randje.

We stappen in de auto en laten het ziekenhuis achter ons. Weg van het randje. Terug het volle leven in.